Op een avond zat ik in een Run2Day winkel in Haarlem, samen met een groep mannen die mijn trainingsmaatjes zouden worden, en we luisterden naar Where the streets have no name van U2. Soundtrack van de New York marathon. Soundtrack van mijn leven, bedacht ik me toen.
Ik was 18 en eetgestoord, al jaren. Bij vlagen depressief, chronisch eenzaam en alleen. Want aan praten en delen deed ik niet, niet over mezelf en mijn pijn in ieder geval. Rennen wilde ik, en weg ook, dus schreef ik me in voor een marathon. De New York Marathon, welteverstaan.
Een beter excuus om toe te geven aan mijn bewegingsdrang en geflirt met zelfdestructie had ik niet kunnen bedenken
Zelf vond ik het een ingenieus idee, want tegen ‘maar ik train voor een marathon dus ik moet echt nog even lopen’ kon niets of niemand op.
End of discussion, case closed.
In de maanden naar de marathon toe trainde ik veel. Dwars door pijntjes, blessures, honger en vermoeidheid heen. Ik moest en ik zou, dus ik deed en ik ging.
Dat het niet gezond was en mijn motivatie om te lopen niet helemaal zuiver wist ik, maar dat vond ik geen probleem. Om mijn lijf gaf ik weinig. Toegeven aan pijn vond ik kinderachtig. Ik was sterker dan dat, vond ik. Er stom en grenzeloos genoeg voor ook.
De marathon zelf, op zondag 2 november 2008, was een onvergetelijk avontuur. Rennend door Harlem, Brooklyn en The Bronx dacht ik aan van alles en net zo vaak aan helemaal niets. Tot een kilometer of 25 was alles een groot feest.
Er was zoveel te zien, te horen, te ervaren. Ik vloog, droomde en genoot
De man met de spreekwoordelijke hamer kwam tien kilometer later. Mijn knieën deden tegen die tijd zoveel pijn dat ik me soms heel even afvroeg of ze de finish wel gingen halen. De opluchting toen ik in Central Park aankwam en nog maar 2,5km te gaan had, was dan ook enorm. Het moment van over de finish komen nauwelijks te beschrijven.
De dagen na de marathon liep ik trots maar kreupel rond. Tegen de tijd dat ik weer naar huis vloog had trots plaats gemaakt voor een ander gevoel; leegte. En verwarring. En angst. Want… wat nu? Na 42,195 km rennen door de straten van New York was ik nog steeds dezelfde persoon als daarvoor. Met dezelfde donkere gevoelens en gedachten en dezelfde verwarring over wie ik was en het liefst zou willen worden.
Inmiddels ben ik 27, jaren leven en leren verder. Volgens de DSM qua eetstoornis ‘in remissie’, wel nog even depressiegevoelig.
Maar ook wijzer, ervaringsrijker, milder, realistischer en boven alles: niet meer eenzaam en alleen
Als ik iets heb geleerd in de jaren sinds die marathon in New York, dan is het wel dat je door te delen echt kunt helen. Met wie maakt niet eens zo heel veel uit, zolang er maar echt contact is en er ruimte bestaat om klein te zijn. Kwetsbaar, onzeker, jezelf. En daarmee krachtig, sterk, authentiek. Delen, mezelf openstellen en vertrouwen op en in een ander. Dat zijn voor mij dé ingrediënten gebleken om een eind te maken aan een chronisch gevoel van eenzaamheid. Niets zo helend als mensen om me heen bij wie ik kan én durf te zijn wie ik ben – met al mijn liefde, gekkigheid en pijn.
Met rennen en vluchten heb ik het inmiddels wel gehad, now I want to tear down the walls that hold me inside. Reach out and touch the flame, where the streets have no name.
Geef een antwoord