Veel gezochte termen

De PsychoseNet Kennisbank

Beantwoord door

Auteur

expert avatar

Jim van Os is een herstelgerichte psychiater, hoogleraar psychiatrische epidemiologie en Voorzitter Divisie Hersenen, UMC Utrecht. Hij werkt op het raakvlak van ‘harde’ breinwetenschap, gezondheidszorgonderzoek, kunst en subjectieve ervaringen van mensen met ‘lived experience’ in de GGZ. Jim is ook familielid van mensen met psychosegevoeligheid.

Wat moet ik met psychiaters die per se de richtlijn willen volgen?

Vraag

1. Is het overdreven of professionele angst van een psychiater (in een universitair ziekenhuis, niet zijnde de eigen psychiater) om een aantal weken voor de bevalling te veronderstellen dat iemand met een bipolaire stoornis 2 die 8 jaar geleden haar laatste episode (milde depressie) had, evenwichtig leeft, zich heeft laten voorlichten door een poppoli, goede afspraken heeft met de eigen psychiater en tijdens de zwangerschap diverse life events mee maakt (en dan ook stabiel blijft) te adviseren de lithiumspiegel te verhogen, (omdat een spiegel van ca 0,3 mmol/liter bij verspreide inname van Camcolit geen therapeutische werking kan hebben) om zo de kans op instabiliteit of zwangerschapspsychose na de bevalling te verkleinen. (De situatie speelde eind 2014, maar intrigeert me nog steeds.)

2. Ik ben blij dat ik de dosis niet verhoogd heb, anders had mijn dochter waarschijnlijk ook een hogere lithiumspiegel gehad. Ze was 3 wk te vroeg, kon zich zelf niet warm houden en mocht het zkh pas verlaten als de lithium uit haar lijfje verdwenen was. De kans was dus groot geweest, dat ze bij een hogere spiegel langer in de couveuse had moeten liggen. Uit onderzoek (weet niet meer welk) blijkt dat moeders van couveusekinderen een hogere kans hebben op ontregeling.

Is een hogere dosis lithium juist niet het paard achter de wagen spannen in een situatie waarin de kans op ontregeling uiterst klein is, maar de kans dat de baby langer in het zkh moet blijven groter?

3. Is er wetenschappelijk/epigenitisch onderzoek waaruit blijkt dat een spiegel < 0,6 in combi met een goede levensstijl (o.a. gezond eten en een verhuizing uit een wijk met nachtelijke (geluids)overlast) helemaal geen risico hoeft te zijn voor een psychose?

Wellicht is dergelijk onderzoek niet aanwezig, omdat de meeste psychiaters en patiënten zich minimaal aan 0,6 houden en er amper respondenten te vinden die zijn die op een lage spiegel goed functioneren?

3. Enig idee waarom er niet naar de patiënt en zijn/haar omgeving gekeken wordt, maar alleen naar een diagnose van 10 jaar terug?

Nb. Ik vond de houding van de arts zo kleinerend dat ik hier wel een nacht van wakker heb gelegen. Gelukkig leidt een nacht slecht slapen niet meteen tot instabiliteit. Een dergelijke bejegening zorgt bij mij wel voor verdriet, machteloosheid en boosheid en dat heeft in mijn ogen niets met “biposchap” te maken maar met mijn persoonlijkheid.

Antwoord

Hey D,

Dank voor je vraag!

Helaas is het zo dat psychiaters, vaak vooral psychiaters in academisch centra, geloven in handelen ‘by the book’, dat wil zeggen: het volgen van richtlijnen die zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijs.

Echter het wetenschappelijk bewijs is gebaseerd op vergelijkingen tussen groepen en hun groepsgemiddelden, en gaan dus over de ‘gemiddelde’ patiënt. Het ‘probleem’ echter van mensen die patiënten worden in de GGZ, zoals jijzelf, is dat ze niet gemiddeld zijn, maar hun eigen unieke persoon.

Met andere woorden: psychiaters kunnen soms vergeten na te denken omdat ze iets zien dat niet spoort met de richtlijn van gemiddelde patiënten, waarop ze in een reflex je een (dringend) voorstel zullen doen om je letterlijk in de mal te gaan voegen van de gemiddelde patiënt.

Ik heb hier problemen mee. Ten eerste zijn de diagnosen die onder de richtlijnen liggen weliswaar nuttig als een zeer groffe indicator van in welke hoek de kwetsbaarheid van een persoon zich ongeveer kan manifesteren (daarom vragen we er naar), maar het idee dat er een soort exactheidsdiagnose van gemaakt kan worden met daarachter een objectieve maakbare behandelrealiteit die is gebaseerd op groepsvergelijkingen uit zeer ruizig wetenschappelijk onderzoek (want dat is het onderzoek in de psychiatrie en de psychologie) is gewoon niet realistisch. Zo precies weten we de zaken niet in de psychiatrie.

De realiteit is dat er heel veel verschil tussen mensen in hoe de kwetsbaarheid zich manifesteert, bij welke medicatie en in welke dosis daarvan er een respons is te verwachten (if at all), voor hoelang de respons aanhouden, wat de prognose is, wat de triggers gaan zijn, etc etc.

Dus wat wij hoogstens kunnen doen is goed uitleggen wat we wel weten en wat we niet weten, en vooral proberen uit te vinden, samen met de patiënt, in hoeverre dat wat wij (denken te) weten relevant is voor deze unieke persoon in deze unieke situatie. In alle bescheidenheid. Met goed kijken naar wat werkt voor deze unieke persoon, over de jaren, en wat deze persoon (bewust of onbewust) heeft geleerd van hoe de kwetsbaarheid bij hem/haar werkt, kun je meer bereiken dan slaafs de ‘hogere wijsheid’ van richtlijnen volgen.

Beantwoord door: Jim van Os op 15 juli 2017

Gerelateerd

Meer over

Medicatie

Lees ook